Veel gestelde vragen
Dierexperimenten helpen de mens om kennis te ontwikkelen over hoe mensen en dieren functioneren. Ze dragen bij aan de preventie, diagnose en behandeling van ziekten van mens en dier. Proefdieren worden ook ingezet voor het onderwijs aan studenten en de training van medisch specialisten, onderzoekers en biotechnici. Ondanks alle ontwikkelingen is afschaffing van dierproeven op korte termijn niet mogelijk. De Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht werken aan proefdiervrije innovaties.
Er worden rond de 20.000 dierproeven verricht door de Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht. De afgelopen decennia is het aantal dierproeven in Utrecht sterk gedaald. De actuele cijfers zijn te vinden in het Jaarverslag Dierproeven dat beide instellingen samen online uitbrengen.
Beide instanties doen er alles aan om Vervanging, Vermindering en Verfijning (de 3 V’s) van dierproeven te stimuleren. Door onderzoek naar vervangende methoden kan steeds meer onderzoek worden uitgevoerd met minder of zonder proefdieren. Echter, nog niet alle soorten onderzoek kunnen vervangen worden. Vervangende methoden zijn bijvoorbeeld computersimulaties, celkweken en miniorganen op een chip.
De Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht hebben een wettelijk voorgeschreven Instantie voor Dierenwelzijn opgericht. Die houdt toezicht op het welzijn van de dieren. Zij toetst de projectvoorstellen, de werkprotocollen en de bekwaamheid van de medewerkers. Ook voert zij steekproeven uit, waarbij zij de administratie rond de dierproef controleert en het welzijn van de dieren beoordeelt. Zij stimuleert ook de 3 V’s: vervanging, vermindering en verfijning. Daarvoor is bovendien een speciaal informatiecentrum ingericht, het 3V-centrum Utrecht Life Sciences. Tot slot is er regelmatig controle door inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Na afronding van een dierproef schrijft de onderzoeker een evaluatie van het dierenwelzijn. Die wordt gebruikt bij de beoordeling van toekomstige dierproeven.
Er worden vooral muizen, ratten en vissen gebruikt, maar ook kippen, konijnen, honden, katten, varkens, geiten, paarden, schapen en runderen. In het Jaarverslag Dierproeven worden voorbeelden gegeven van dierproeven voor onderzoek en onderwijs. Ook staan daarin actuele jaarcijfers.
Er wordt heel nauwkeurig toegezien op de uitvoering van de dierproeven, zowel door de Instantie voor Dierenwelzijn Utrecht als door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De garantie van precieze uitvoering van de proef en een gecontroleerd dierenwelzijn ligt een goede verzorging van de dieren en een heel nauwkeurige administratie. Soms vindt een van beide instanties onregelmatigheden in de gevoerde administratie, zoals het ontbreken van enkele gegevens. Onderzoekers moeten dit snel oplossen, meestal al binnen een werkdag. Op deze manier wordt een goed dierenwelzijn gegarandeerd en gaat er zelden iets mis.
De meeste dieren worden na een dierproef gedood, omdat nader onderzoek van het dode lichaam onderdeel is van de proef. In het onderwijs, meestal aan studenten diergeneeskunde, worden dieren vaak meerdere keren gebruikt, soms gedurende enkele jaren. De studenten leren dan bijvoorbeeld hoe je een dier vastpakt of verbindt. Deze dieren leven op de universiteit en worden zoals alle proefdieren goed verzorgd. Soms kunnen deze dieren na een aantal jaren worden geadopteerd.
De Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht hebben elk een zogenaamde instellingsvergunning tot het doen van dierproeven, uitgegeven door de Minister van Economische zaken. Deze vergunninghouders moeten daarnaast per onderzoeksproject een projectvergunning aanvragen bij de Centrale Commissie Dierproeven (CCD). Daarbij moet de onderzoeksleider alle details van het onderzoekproject aanleveren. Een erkende Dierexperimentencommissie (DEC) adviseert de CCD over het project op grond van ethische afwegingen.
De Dierexperimentencommissie (DEC, hier DEC Utrecht) voert een wetenschappelijke en ethische toetsing van het projectvoorstel uit. Op basis daarvan brengt de DEC een gemotiveerd advies uit aan de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) over het verlenen van de vergunning. In de DEC zitten experts uit verschillende hoeken van de wetenschap, zoals een ethicus, een statisticus en deskundigen op bepaalde onderzoeksterreinen, uit zowel de eigen organisatie als van buiten de organisatie. Minstens twee van deze deskundigen zijn niet betrokken bij het verrichten van dierproeven. De voorzitter van de DEC en minstens de helft van de leden heeft geen arbeidsverhouding met de vergunninghouder waarover advies verleend wordt.
Voor sommige proeven zijn genetisch gewijzigde dieren nodig. Als de genetische aanpassing ongerief met zich mee brengt, dan is voor het fokken en houden van deze dieren ook een vergunning nodig.
Informatie over een onderzoeksproject met dierproeven wordt samengevat in een Niet-Technische Samenvatting (NTS). Alle NTS’en van Nederland worden gepubliceerd op de website van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) en sinds 2021 op de website van ALURES in het kader van transparantie. In Utrecht is ervoor gekozen om ook de volledige vergunning – waarin veel meer details staan – te publiceren. Dit gebeurt op de website van de Instantie voor Dierenwelzijn Utrecht.
Belanghebbenden die bezwaar willen aantekenen tegen een besluit van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) over een vergunningverlening kunnen dit doen bij de CCD zelf. Een belanghebbende is bijvoorbeeld de vergunninghouder (de Universiteit Utrecht of het UMC Utrecht) of een groepering die zich inzet voor de belangen van proefdieren. In dat laatste geval moet dit doel duidelijk vermeld staan in de statuten, en moet duidelijk zijn dat de organisatie zich al langere tijd inzet voor dit doel, en daarbij op een breed draagvlak kan rekenen.
Een belanghebbende die het niet eens is met een beslissing in een bezwaarprocedure kan in beroep gaan bij de Bestuursrechter. Daarbij is er de mogelijkheid om in een kort geding voorlopige voorziening (opschorting) aan te vragen. De bestuursrechter zal daarover beslissen.
Een klein deel van de dieren wordt onder bepaalde voorwaarden (bijv. gezondheid, leeftijd) ter adoptie aangeboden.
De meeste proefdieren worden aangekocht bij bedrijven die gespecialiseerd zijn in het fokken van proefdieren. Dit moet namelijk onder zeer hygiënische omstandigheden gebeuren. Als de dieren extra virussen, bacteriën of parasieten bij zich dragen, kan dat het onderzoek verstoren.
Foklijnen die regelmatig gebruikt worden, worden ook wel in de instelling zelf gefokt. Dit proberen we te beperken omdat centralisering van het fokken de fokoverschotten (dieren die wel gefokt zijn, maar niet worden ingezet) kan verkleinen.
Ja! We hebben regelmatig overleg met dierenbeschermingsorganisaties over wat we nog meer kunnen doen in het belang van de proefdieren. Met Proefdiervrij hebben we het Dierdonorcodicil in het leven geroepen. Voor de adoptie van ex-proefdieren werken we samen met Animal Rights, knaagdierenopvang Het Knagertje, de Dierenbescherming en de Stichting Hulp en Herplaatsing Huisdieren.
Het is erg belangrijk dat precies het juiste dier wordt gekozen: diersoort, ras en genetische samenstelling. Bij het bedenken van de opzet van een onderzoek wordt gekeken met welke onderzoeksmethode de wetenschappelijke vraag het beste kan worden beantwoord. Eerst wordt gekeken naar mogelijkheden zonder dieren. Als die er niet zijn, wordt bepaald met welk dier gewerkt gaat worden op basis van meerdere criteria. Denk aan: dierenwelzijn, vertaalbaarheid naar de mens en bestaande kennis over het dier.
Dit gebeurt alleen als huisdieren zijn overleden en de eigenaar hiertoe expliciet toestemming geeft via het Dierdonorcodicil.
Proefdieren krijgen kooiverrijking (bijvoorbeeld nestmateriaal en speelgoed). Als het sociale dieren zijn, gaan ze samen met andere dieren in een kooi of stal. Het is niet toegestaan om een sociaal dier alleen te huisvesten, tenzij daar expliciet een vergunning voor is afgegeven, omdat het voor een bepaalde dierproef noodzakelijk is. Meestal gebeurt dit dan slechts voor een korte periode en kan het dier daarna weer naar zijn maatjes terug.
Binnen de Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht worden dierproeven alleen gedaan voor onderzoek en onderwijs. Buiten deze instellingen komt het voor dat dierproeven worden gedaan om stoffen te winnen uit dieren, bijvoorbeeld antistoffen voor vaccins of groeistoffen voor celkweken. De groeistoffen worden door de Utrechtse instellingen niet geproduceerd, maar ingekocht. We kijken daarbij telkens of er al proefdiervrije alternatieven op de markt zijn.