Minder proefdieren door slimmere groepsindeling
7 jaar geledenOnderzoekers van TNO ontdekten dat je minder proefdieren voor geneesmiddelenonderzoek nodig hebt als je de groepen proefdieren slimmer indeelt. Dit geldt voor onderzoek waarbij de werking van een geneesmiddel vergeleken wordt met die van een placebo (nepmiddel). De onderzoekers leveren hiermee een bijdrage aan het terugdringen van dierproeven.
Een nieuw mogelijk geneesmiddel moet eerst getest worden op proefdieren. Meestal zijn daar een paar groepen dieren bij betrokken met verschillende doseringen van het middel en is er één groep dieren met een placebo (nepmiddel). Dit gebeurt om een goede vergelijking te kunnen maken met dieren die het middel niet toegediend krijgen. Aan het eind van de studie worden de ziektesymptomen van de dieren in de verschillende groepen vergeleken. Het aantal dieren dat minimaal nodig is om betrouwbare conclusies te kunnen trekken wordt bepaald met een statistische rekenmethode die rekening houdt met verschillen die puur door toeval kunnen ontstaan.
Ongelijke groepen
De onderzoekers van TNO merkten dat het vrijwel altijd gaat om het vergelijken van elk van de doseringsgroepen met de controlegroep, die het placebo krijgt. Onderlinge vergelijking van de doseringsgroepen is zelden van belang. Door dieren weg te halen uit vergelijkingen die niet van belang zijn, is het mogelijk om het aantal benodigde dieren voor de studie kleiner te maken. Dat kan door de groepen ongelijk van grootte te maken: je zet meer dieren in de placebogroep dan in de doseringsgroepen.
Voorbeeld
De onderzoekers maken hun redenering duidelijk met een voorbeeld. Neem een onderzoek naar een geneesmiddel voor een huidaandoening. Je wilt de vermindering van de huiddikte onderzoeken met 3 verschillende doseringen en een controlegroep. Kijk dan eens naar deze opties:
Optie 1: elke groep omvat 25% van het totaal aantal dieren (1 groep per dosering en 1 controlegroep)
Optie 2: een controlegroep van 37% van de dieren en 3 doseringsgroepen met elk 21% van het totaal
In de figuur staat het aantal dieren weergegeven dat in beide gevallen nodig is om een verbeterend effect van een bepaalde grootte te kunnen aantonen. De rode lijn heeft betrekking op een gelijke verdeling van dieren over de groepen (optie 1) en de groene lijn op een ongelijke verdeling van de groepen (optie 2). Stel dat je een onderzoek wilt starten om een vermindering van de huiddikte met 1,62 mm aan te tonen. Uit de figuur valt af te lezen dat er voor de eerste optie 28 dieren nodig zijn en voor de tweede optie 22 dieren. Dat scheelt dus 6 dieren.
Trapjes
De aantallen dieren dalen naarmate het aan te tonen effect groter is. Dat is logisch: een groter effect is gemakkelijker aan te tonen dan een kleiner effect. Verder verloopt de afname in trapjes doordat de resultaten van een formule naar boven worden afgerond. Als de formule bij voorbeeld 27,27 dieren voorschrijft, dan is dit afgerond naar 28 dieren.
Bron: TNO, Biotechniek