Toezicht op het fokken van dieren

4 jaar geleden

In de periode november 2018 tot en met januari 2020 hebben wij audits uitgevoerd op het fokken van proefdieren bij alle dierfaciliteiten van de Life Sciences (Universiteit Utrecht en UMC Utrecht). Hier een verslag.

Om transparant te zijn, delen we de aandachtspunten openbaar. We zullen deze uitwerken om het welzijn van de proefdieren te optimaliseren en het aantal overtollige dieren te beperken.

De audits waren bedoeld om na te gaan in hoeverre de faciliteiten voldoen aan het beleid Aanschaf en fok van proefdieren. De resultaten zijn gedeeld met de betrokkenen, zodat zij samen met ons aan de aandachtspunten kunnen werken. Dit zijn de belangrijkste aandachtspunten:

1. Implementeren en formaliseren van rol fokcoördinator

Bij de meeste afdelingen waar wordt gefokt is informeel een fokcoördinator aangewezen, soms ondersteund door fokbeheerders. De fokcoördinator speelt een belangrijke rol bij het adviseren van onderzoekers en het beheren en beheersen van de verschillende foklijnen. Daarnaast heeft de fokcoördinator via het landelijk overleg fokcoördinatoren toegang tot een netwerk waar expertise kan worden uitgewisseld. Het is op dit moment voor andere betrokkenen niet altijd duidelijk of er een fokcoördinator is aangesteld en wat diens taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn. Hierdoor wordt de expertise van de fokcoördinator niet altijd ten volle benut.

  • Wij zullen in samenspraak met de lijnverantwoordelijken bij alle afdelingen waar proefdieren worden gefokt formeel een fokcoördinator laten aanstellen en samen met hen een voor alle betrokkenen inzichtelijk beschrijving van competenties, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden opstellen.

2. Betere formulieren voor ‘fokprotocol’

De formulieren voor fokprotocollen (werkprotocollen voor fok) zijn nog te veel gebaseerd op de situatie bij één van de faciliteiten. Niet iedereen kan alle relevantie informatie kwijt.

  • Wij zullen de formulieren voor fokprotocollen herzien. Daarbij zullen we nagaan of het mogelijk is één formulier te maken voor zowel fok met als zonder ongerief.
  • Het formulier zal in elk geval dusdanig worden aangepast dat er sprake is van één algemeen deel waarop de informatie beschikbaar is die van belang is voor de IvD om een afweging te maken of er al dan niet gestart kan worden met de fok.
  • In overleg met de verschillende faciliteiten worden hier faciliteit-specifieke bijlagen aan toegevoegd om de voor die faciliteit benodigde informatie in op te nemen. Wij gaan na of het zinvol is om ook voor het fokken van proefdieren anders dan muizen en ratten een fokprotocol in te vullen.
  • Bij de ontwikkeling van de nieuwe formulieren streven wij naar een balans tussen enerzijds voldoende beschikbaarheid van de informatie die nodig is voor de beoordeling, en anderzijds het terugdringen van de administratieve last.

3. Registratie en kennis aanwezige transgene lijnen inzichtelijk maken

Zowel intern als op landelijk niveau is er behoefte aan zicht op welke transgene lijnen van muizen, ratten en zebravissen er beschikbaar zijn, zowel actief in fok, als in cryopreservatie (invriezen geslachtscellen of embryo’s). Er zijn internationale databanken beschikbaar om deze informatie in op te slaan. De intern beschikbare transgene lijnen zijn hier nog niet allemaal in opgenomen. Voor veel genetisch gewijzigde muizenstammen is internationaal een zogenaamd GA-paspoort beschikbaar. Dit is een document waarin de voor die genetisch gewijzigde lijn relevante informatie over achtergrond, fokspecificaties, fenotype (verschijningsvorm), welzijnsimplicaties etc. is opgenomen.

  • Wij stimuleren dat de aanwezige transgene foklijnen voldoen aan de internationale standaarden voor nomenclatuur en dat zij worden opgenomen in internationale databanken.
  • Wij gaan na voor welke bij ons aanwezige lijnen al GA-paspoorten beschikbaar zijn en wat deze ons aan extra informatie kunnen opleveren.
  • Als uit de beschikbaarheid van een GA-paspoort een meerwaarde blijkt, gaan wij stimuleren dat voor lijnen waarvan nog geen GA-paspoort beschikbaar is, deze door de fokcoördinator en onderzoeker worden opgesteld en beschikbaar gesteld aan de wetenschap.

4. Promoten relatie tussen beleidslijnen

Jaarlijks worden veel overtollige proefdieren, voornamelijk uit de fok van genetisch gemodificeerde lijnen, gedood. Ons beleid ten aanzien van surplus-proefdieren is erop gericht dat het doden van proefdieren zonder dat hier nuttig gebruik van wordt gemaakt, zoveel mogelijk wordt voorkomen. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat wij weten wanneer overtollige dieren uit de fok beschikbaar komen. Uit de audits is gebleken dat het melden van overtollige dieren uit fok niet consequent gebeurt, en dat het gebruiken van overtollige dieren soms niet kan, doordat er geen vergunning is voor het beoogde gebruik.

  • Wij gaan de mogelijkheid voor het melden van overtollige dieren nogmaals goed onder de aandacht brengen, het proces van vraag en aanbod van overtollige dieren vereenvoudigen, en de mogelijkheden voor vergunningplichtig gebruik van overtollige dieren vergroten door het beschikbaar stellen van een overkoepelende projectvergunning.
  • Wij gaan verdere opties voor het beter inzichtelijk maken van het aantal overtollige dieren uit fok nader onderzoeken, waaronder de mogelijkheid voor het invoeren van een meldplicht door de onderzoeker en de opties die de aanwezige softwaresystemen (PRIS en SoftMouse) bieden.

5. Beter benutten mogelijkheden voor fok van aanwezige digitale systemen

De twee faciliteiten die op grote schaal transgene dieren fokken, maken gebruik van verschillende systemen om de fokgegevens in te bewaren, te weten SoftMouse en PRIS. Met beide systemen zijn slechts enkele medewerkers voldoende bekend om de mogelijkheden van de systemen ten volle te benutten.

  • Wij gaan na of het mogelijk is om de administratieve last rond registratie van fok te verlichten door het gebruik van beide systemen te vergroten en te onderzoeken welke zinvolle informatie uit het systeem kan worden gehaald.